Variabelen

Het is mogelijk om uitdrukkingen, functies, lijsten, matrices of rijen op te slaan in variabelen voor hergebruik in toekomstige berekeningen. Alle variabelen worden weergegeven in het menu dat verschijnt wanneer op de toets var wordt gedrukt.

De namen van de variabelen (uitdrukking of functie) kunnen vrij worden gekozen met behulp van de tekens: a..z, A..Z, 0..9 en _. De naam van een variabele kan niet beginnen met een getal en niet meer dan zeven tekens bevatten.

Om een alfabetisch teken in te voeren (oranje markering op het toetsenbord), druk je op de toets alpha en vervolgens op de letter die je wilt weergeven. Voor hoofdletters druk je bovendien op de shift toets voordat je de gewenste letter toevoegt. Om het toetsenbord in alfabetische modus te vergrendelen, druk je tweemaal op de toets alpha en druk je op shift om te wisselen tussen kleine letters en hoofdletters.

De var-toets

Een variabele opslaan

Druk op elk moment op var om een nieuwe variabele op te slaan.

Selecteer Definieer een variabele en voer een waarde of uitdrukking in en een variabele naam.

Als een waarde is geselecteerd terwijl er op var gedrukt wordt dan zal Definieer een variabele automatisch weergegeven worden met deze waarde ingevuld.

Uitdrukkingen

De numerieke variabelen die beschikbaar zijn in de rekenmachine worden opgeslagen in het gedeelte Uitdrukkingen in het var menu.

Om een getal in een variabele op te slaan, typ je het getal dat je wilt opslaan en voeg je de pijl sto in (door op shift te drukken en vervolgens op pow) gevolgd door de gewenste naam van de variabele. Om bijvoorbeeld 55 op te slaan in aa typ: 5→a. Druk vervolgens op exe om te bevestigen.

Functies

De functies die beschikbaar zijn in de rekenmachine worden opgeslagen in de sectie Functies in het menu var.

Om een functie in een variabele op te slaan, typ je de betreffende functie-uitdrukking en voeg je de pijl sto in (door op shift te drukken en vervolgens op pow) gevolgd door de gewenste naam van de variabele. Bijvoorbeeld om f(x)=2x+3f(x)=2x+3 op te slaan, typ: 2x+3→f(x)` en druk vervolgens op exe om te bevestigen.

Lijsten

Lijsten opgeslagen in variabelen zijn beschikbaar in de Lijsten sectie van het var menu.

Om een lijst in een variabele op te slaan moet eerst de lijst ingevoerd worden en vervolgens kan de pijl sto (door op shift te drukken en vervolgens op pow) gebruikt worden, gevolgd door de gewenste variabele. Bijvoorbeeld om {1,2,3} in L op te slaan moet {1,2,3}→L ingevoerd worden.

Lijsten worden automatisch aangemaakt en gewijzigd wanneer gegevens in de Statistiek of de Regressie applicaties worden bewerkt.

Matrices

De matrixvariabelen die beschikbaar zijn in de rekenmachine worden opgeslagen in het gedeelte Uitdrukkingen in het var menu.

Om een matrix in een variabele op te slaan, typ je de betreffende matrix en voeg je de pijl sto in (door op shift te drukken en vervolgens op pow) gevolgd door de gewenste naam van de variabele. Bijvoorbeeld om (1001)\begin{pmatrix} 1 & 0 \\ 0 & 1 \end{pmatrix} op te slaan in m1m1, typ: [[1,0][0,1]]→m1 en druk op exe om te bevestigen.

Rijen

Ingevoerde rijen op de rekenmachine worden opgeslagen in de sectie Rijen van het menu van de knop var.

Het is niet mogelijk om een rij te creëren vanuit een andere applicatie dan de applicatie Rijen.

Opgeslagen variabelen gebruiken

Bij het bewerken van tekst kun je op elk gewenst moment op var drukken om het menu Variabelen te openen. Dit menu geeft je toegang tot de verschillende variabelen die in het systeemgeheugen zijn opgeslagen.

Selecteer de gewenste variabele en druk op ok om deze in te voegen in je berekening.

Druk op del om de geselecteerde variabele te verwijderen.